Etalage
Scholen
Brochure over de erfgoedwaarde van schoolgebouwen
Uitgave: Erfgoedvereniging Heemschut, Amsterdam 2024
De school is een bijzonder gebouw. Het schoolgebouw is de uitdrukking van het verlichtingsideaal om ieder kind de kans te geven zich te ontplooien door kennisverwerving. Het is voor ieder kind ook een van de belangrijkste gebouwen in de vormende jaren, en de herinnering eraan gaat voor de meesten van ons een leven lang mee.
Maar de school is tegelijkertijd een heel gewoon gebouw. Onderwijs voor iedereen is in Nederland zo vanzelfsprekend geworden, dat we het bijzondere vaak niet meer beseffen. Duizenden schoolgebouwen doen onzichtbaar, maar onmisbaar, dag in dag uit onvermoeibaar dienst. Het schoolgebouw is misschien wel het meest laagdrempelige erfgoed dat we kennen.
In deze brochure, een uitgave van Erfgoedvereniging Heemschut samen met Stichting Mevrouw Meijer, zet ik het 'gewone' schoolgebouw in de schijnwerper. Ik richt mij niet op de handvol erkende architectonische hoogtepunten, maar op de alledaagse scholen met hun hoge gemiddelde kwaliteit die de leeromgeving van miljoenen hebben gevormd.
De nadruk ligt op naoorlogse scholen, met extra aandacht voor de Post 65-generatie, oftewel de schoolgebouwen uit de periode 1965-1990. Hun waarde als cultuurhistorisch erfgoed staat nog het minst op het netvlies, terwijl ze intussen massaal worden gesloopt. De brochure is daarmee inleiding en oproep tot actie tegelijk.
Naast de tekst verzorgde ik ook de beeldselectie. Het resultaat is een eerste en toch al rijke indruk van de kwaliteit en verscheidenheid van de (naoorlogse) scholenbouw voor het basis- en voortgezet onderwijs. Met op het omslag de school uit 1982 die in 2018-2020 landelijke faam genoot als het decor voor de televisieserie De Luizenmoeder. En die sindsdien is gesloopt.
Fietsstad Amsterdam. Hoe Amsterdam de fietshoofdstad van de wereld werd
Uitgeverij Bas Lubberhuizen, Amsterdam april 2019
NIEUW!
De fiets is alomtegenwoordig in de Amsterdamse straten, in het levensritme van mensen, in de dagelijkse cultuur. Volgens veel buitenstaanders benadert Amsterdam het fietsparadijs. Dat is niet altijd zo geweest, want rond 1960 raakte de fiets ernstig in de knel door de opkomst van de auto. Dat hij daarna een opzienbarende terugkeer beleefde, is te danken aan een unieke combinatie van activisme en gemeentelijk beleid, samen met enkele bijzondere omstandigheden en een lange adem.
Fietsstad Amsterdam vertelt over deze wonderbaarlijke metamorfose van de stad die ruimte maakte voor de fiets, terwijl de fiets op zijn beurt meehielp de stad leefbaar te maken. Het boek volgt de verworvenheden van de fietsstad en belicht ook de tegenslagen en tegenkrachten. De alledaagse fietscultuur komt aan bod, evenals de geruchtmakende slag om de passage van het Rijksmuseum en de uitdagingen in de nabije en verre toekomst.
Fietsstad Amsterdam schreef ik in samenwerking met Marjolein de Lange. Het verschijnt bij de overdracht van het archief van de Fietsersbond Amsterdam aan het Stadsarchief Amsterdam. Gelijktijdig verschijnt de Engelse editie onder de titel Bike City Amsterdam.
Voor meer informatie, een samenvatting van de inhoud en toegang tot historische documenten zie: www.fietsstadamsterdam.nl
De Dam
Uitgeverij Bas Lubberhuizen, Amsterdam november 2018
De Dam in Amsterdam ontstond uit een nederig begin, als ‘een hoop aarde die twee wateren afzondert’, zoals er in de middeleeuwen zoveel dammen in de wateren van het Hollandse laagland zijn gelegd. De Dam groeide in de volgende eeuwen uit van verkeersknooppunt, marktplaats en overslaghaven tot het hart van een wereldstad, het nationale plein van Nederland en het hoofdpodium van maatschappelijke bewegingen. Hier aanschouwt men 'het meest afwisselende toneel dat er in Nederland te zien is', aldus de Italiaanse schrijver Edmondo de Amicis, in 1876.
Altijd bleef de Dam in de eerste plaats een gebruiksplein en geen decoratief plein, zoals ook paste bij een handelsvolk zonder hofcultuur. De Dam veranderde meermalen zo sterk van omvang, vorm en functie dat de bezoekers van de huidige Dam de Dam van vierhonderd jaar geleden vermoedelijk niet zouden herkennen. Er is vaak van gedroomd om de Dam ook een beetje mooier te maken, maar de schoonheid verloor het meestal van ad hoc-besluiten. De uitkomst is een plein met een onevenwichtige vorm en dito bebouwing, een lelijk eendje vergeleken met de verfijnde pleinen van Europa, zoals de Grote Markt in Brussel en he Domplein in Milaan.
‘Maar’, zo schrijf ik in de inleiding van het boek De Dam dat ik over dit wonderlijke plein schreef: ‘het is wel óns lelijk eendje. Het Damplein is verbonden met de geschiedenis van miljoenen, het is het knooppunt in talloze verhalen, het is vele malen afgebeeld en het staat gebrand in het geheugen. Niet de schoonheid, maar de vertrouwdheid met het plein, de stapeling van eeuwen intensief gebruik, lief en leed, en de onvermijdelijke haat-liefdeverhouding die de Dam uitlokt, is waarom dit plein met zijn complexe persoonlijkheid een eigen boek verdient.
‘Dit boek is geen hagiografie en geen uitputtende historische studie, maar een familiealbum dat soms systematisch en dan weer associatief over het plein en door de tijd beweegt. We zien de Dam veranderen en gelijk blijven. We signaleren celebrity’s als Rembrandt en Churchill, maar maken ook kennis met Hermanus Spegt en Leonora van Someren. We bladeren langs staatsieportretten en kiekjes, op fraaie en sombere dagen, we zien de schim van een zwaan die dan toch weer het eendje blijkt te zijn, we halen weggezakte herinneringen op en vergeten andere. Het is een geluk dat de Dam een beetje lelijk is; het maakt het plein menselijker en wij hoeven niet zo eerbiedig te zijn.’
Het volgende landschap.
Kroniek van de Landschapstriënnale 2017
Stichting Landschapstriënnale en Vereniging Deltametropool, Rotterdam mei 2018
Nederland gaat deze eeuw drastisch op de schop. Er wachten grote opgaven voor klimaatadaptatie, energietransitie, water, bodemdaling, voedselvoorziening, mobiliteit en economische verduurzaming, terwijl de woninghonger voortduurt en stad en land aantrekkelijk moeten blijven als leefgebied en economisch vestigingsklimaat. Al deze krachtige ingrepen zullen zwaar drukken op het unieke, hooggewaardeerde maar nu al intensief benutte Nederlandse landschap. Of ze het landschap zullen verwoesten of verbeteren, hangt af van de keuzen die burgers en bestuurders nu maken. Welke keuzen en grenzen er bestaan, laten deskundigen en ontwerpers zien.
Deze naderende megaverbouwing van Nederland kwam intensief aan de orde tijdens de Landschapstriënnale in september 2017. Het leverde een staalkaart op van actuele kennis en inzichten over de afzonderlijke opgaven en hun mogelijke samenhang, en een beginnend portfolio van ontwerpoplossingen. Het landschap van de Metropoolregio Amsterdam, en de Haarlemmermeer in het bijzonder, fungeerde als casus voor de vraagstukken die iedere Nederlander zullen raken.
In het boek Het volgende landschap is de oogst van de Landschapstriënnale 2017 samengebracht. De uitvoerige kroniek die ik als officieel Landschapstriënnalechroniqueur schreef, is erin opgenomen, aangevuld met een essay dat verbindende thema's aanwijst, beschouwingen door de curatoren en een beelddocumentatie. Het resultaat is een onmisbare gids op de onzekere weg naar het volgende landschap.
Download pdf.
Ruimte maken voor de rivier
Hoofdstuk in: Dirk Sijmons e.a., Ruimte voor de rivier. Veilig en mooi landschap
Uitgeverij Blauwdruk, Wageningen, 2017, p.10-25
Het Nederlandse riviergebied is in de afgelopen tien jaar voorbereid op de extremere waterstanden die als gevolg van klimaatverandering worden verwacht. Het programma ‘Ruimte voor de rivier’ waarmee dit is bereikt, verenigde twee doelstellingen in zich: het water krijgt meer ruimte zodat het land veiliger wordt, en tegelijkertijd zijn er nieuwe waardevolle landschappen ontstaan. Het boek documenteert dit zelfs naar Nederlandse maatstaven uitzonderlijk geslaagde deltaproject. Mijn bijdrage is het inleidende essay waarin ‘Ruimte voor de rivier’ in zijn historische, maatschappelijke en politieke context wordt geplaatst.
Boeren, burgers en buitenlui.
Thema Open Monumentendag 2017
Projectbureau Open Monumentendag, Amsterdam 2017
‘Boeren, burgers en buitenlui’ is het thema van de Open Monumentendag 2017, en ook de titel van een lang essay dat ik op verzoek van het landelijke projectbureau heb geschreven. Het introduceert het veelzijdige en speelse thema, met de bedoeling om de lokale Monumentendag-comités te inspireren en alle monumentenbezoekers te informeren en te amuseren.
1000 jaar Amsterdam. Ruimtelijke geschiedenis van een wonderbaarlijke stad
Thoth, Bussum 2012, zesde druk 2017
Hoe zag het gebied van Amsterdam eruit voor Amsterdam bestond? Waarom verschilt de Jordaan zo sterk van de grachtengordel? Staat het Centraal Station op de juiste plaats? Waardoor kwam de indrukwekkende Amsterdamse planningsmachine rond 1970 tot stilstand, en wat gebeurde daarna? Van wie is Amsterdam, en trouwens, hoe groot is Amsterdam?
Deze vragen, en nog veel meer, komen aan de orde in dit rijk en doeltreffend geïllustreerde boek over duizend jaar ruimtelijke geschiedenis van Amsterdam. In het boek rijg ik een snoer van veertig verhalen – losjes ondergebracht in vijf chronologische delen – over het oorspronkelijke landschap, de ontginning, de veranderlijke relatie tussen water en land, en de nog altijd voortdurende geschiedenis van het bouwen en verbouwen aan de stad.
Vanaf de Dam waaiert het boek uit door de stad en het ommeland, en door de tijd vanaf het jaar 1000 tot nu, langs de hoogtepunten van de geschiedenis en ook over intrigerende zijpaden, om te eindigen bij een welverdiend dagje naar het strand van IJburg.
1000 jaar Amsterdam is sinds 2012 erkend en geprezen als een onmisbaar en prikkelend standaardwerk over de fascinerende ruimtelijke geschiedenis van deze wonderbaarlijke stad.
Groot ongerijff in Amsterdam. De eeuwenlange strijd tegen de verstopte stad
Artikel in: Amsterdam in 2036. Een masterplan voor de binnenstad, speciale uitgave De Groene Amsterdammer / Stad-Forum, 24-11-2016, p.4-7
Amsterdam zucht de laatste jaren onder een overbelaste binnenstad. Deze drukteproblematiek is niet nieuw. Ook in de vijftiende eeuw raakte het hart van de stad ernstig verstopt, waarop een moeizame beleidsworsteling volgde om de congestie effectief te verhelpen. De zorgen van vandaag worden in perspectief geplaatst met dit essay over appelvrouwen, sledeluiden en warmoeswijven, en ook over de zestiende-eeuwse uitrol van het centrum en het stadhuis van Jacob van Campen als een verkapte verkeersdoorbraak.
Amsterdam herstelt
Architectura & Natura, Amsterdam 2016
De Amsterdamse Maatschappij tot Stadsherstel werd in 1956 opgericht als een ideëel bedrijf met het praktische doel om vervallen delen van de historische stad te herstellen en een nieuw leven te geven. in de loop der tijd zijn honderden panden hersteld, waarbij het individuele pand niet in isolement werd gezien, maar vooral als onderdeel van de stad als geheel. Eerst richtte Stadsherstel zich op woningen, later ook op andere gebouwtypen.
In mijn essay onderzoek ik wat dit bedrijf zo bijzonder heeft gemaakt. Dat doe ik onder meer aan de hand van een reconstructie van de voorgeschiedenis en het ontstaan in de roerige jaren vijftig. Vervolgens wordt in dit boek een groot aantal Stadsherstel-projecten gedocumenteerd.
Werelderfgoedstatus grachtengordel richtlijn voor de toekomst
Artikel in: S+RO, 04-2015, p.20-23
De Amsterdamse grachtengordel staat sinds 2010 op de UNESCO-Werelderfgoedlijst. Dat betekent niet dat het historische gebied in zijn huidige vorm wordt bevroren en er niets meer mag veranderen. Het betekent wel dat de stad zichzelf bij de verdere ontwikkeling strengere spelregels oplegt: ‘De werelderfgoedstatus is een kwaliteitstoets, een stimulans bij nieuwe beleidsvorming, en een aansporing om de gedachtevorming over de stad op een hoger niveau te voeren. De geest van het werelderfgoed is niet vrijblijvend; hij legt een discipline op die niet houdt van slordig of gemakzuchtig denken. Noblesse oblige.’
‘Het moet mooi zijn, Outshoorn, het moet mooi zijn’ – Het Paleis voor Volksvlijt als keten van keuzen
Artikel in: Maandblad Amstelodamum, Jaargang 102-3, juli-september 2015, p.102-122
Het Paleis voor Volksvlijt staat nog altijd symbool voor de herrijzenis van Amsterdam in de tweede helft van de negentiende eeuw. Maar als gebouw was het minder succesvol dan als symbool. Een rommelige programmering en geldproblemen plaagden het Paleis vanaf de opening in 1864 tot aan de verwoesting door brand in 1929.
Was dit alleen het gevolg van slecht beheer, of leed het gebouw ook aan aangeboren gebreken? Dat onderzoek ik in dit artikel in het tijdschrift Amstelodamum. Ik nodig de lezer uit om mee te kijken over de schouders van initiatiefnemer Samuel Sarphati, en ik analyseer de ontwerpkeuzen die hij in de aanloop naar het Volkspaleis maakte.
Moest er eigenlijk wel een Paleis voor Volksvlijt komen? En zo ja, waar in het land? Waar in de stad? Hoeveel ruimte heeft zo’n gebouw om zich heen nodig? En hoe goed was het Amsterdamse Volkspaleis in vergelijking met de vele andere ‘kristalpaleizen’ ter wereld?
Slimme steden. De opgave voor de 21e-eeuwse stedenbouw in beeld
Medeauteurs: Maarten Hajer, Ton Dassen, Nienke Noorman
nai010 uitgevers / PBL uitgevers, Rotterdam/Den Haag 2014
Meer dan de helft van de wereldbevolking woont in een stedelijke omgeving en dat aandeel groeit nog altijd. De grote vraagstukken van de 21ste eeuw zijn onvermijdelijk stedelijke vraagstukken, en ook de oplossingen moeten vooral in de steden worden gevonden. Dit boek behandelt twee aspecten van de immense stedenbouwkundige opgaven.
In het eerste deel waarschuwt Maarten Hajer voor een eenzijdige nadruk op het idee van een 'smart city'. Als je de stad met een lichaam vergelijkt, dan verdienen niet alleen de hersenen aandacht maar ook de stofwisseling (metabolisme), de aders, de botten en spieren.
In het tweede deel wordt de stofwisseling van de stad concreet becijferd en in kaart gebracht. Hoeveel voedsel nuttigt een Nederlands huishouden per jaar? Hoeveel water, hoeveel energie, hoeveel bouwmateriaal? En hoeveel is dat opgeteld voor een heel land? Wat zijn de grote vragen, hier in wereldwijd?
De gegevens in dit deel verzorgde een team van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) onder leiding van Ton Dassen. Ik werkte achter de schermen aan de redactie van dit bijzondere project.
De school voor kind en gemeenschap
Medeauteur: Wilma Kempinga
Artikel in: Anita Blom (e.a.), Wederopbouw, een kansrijke erfenis. Handreiking bij transformatieopgaven, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort 2017, p.86-94
Een pleidooi om zorgvuldig met naoorlogse schoolgebouwen om te gaan, omdat ze de uitdrukking zijn van een optimistische visie op onderwijs en samenleving, omdat ze kenmerkend zijn voor een bijzondere historische periode, en omdat ze nu en in de toekomst nog altijd functioneel zijn. Dat pleidooi is helaas hard nodig, want, zo schrijven wij:
‘De cultuurhistorische betekenis van de naoorlogse wijken wordt tegenwoordig breed onderkend. Sommige onderdelen, zoals kerkgebouwen, zijn door de monumentenzorg omarmd. Opmerkelijk genoeg is dit nauwelijks het geval met de schoolgebouwen uit dezelfde wijken, terwijl die een minstens zo karakteristieke bijdrage hebben geleverd aan de naoorlogse cultuur en aan de jeugdherinneringen van miljoenen. Vooral de ‘gewone’ scholen, de werkpaarden van het onderwijsideaal, zijn vogelvrij. Dat komt, wrang genoeg, misschien wel doordat ze nog altijd volop functioneren, en daardoor worden behandeld als utiliteitsbouw in plaats van als erfgoed. Ze worden bij bosjes gesloopt door kortzichtige boekhouders, terwijl de erfgoedsector weifelend terzijde staat.’
Amsterdam Waterstad
Artikel in: Nieuw Amsterdam #03, 5 mei 2014, p.81-84
Amsterdammers zijn al duizend jaar doende om water en land op een bruikbare en prettige manier te ordenen. Dit voortdurende maakwerk beschrijf ik hier als een stijlgeschiedenis, waarbij het land telkens anders wordt aangekleed en het water in een andere stijl gedrapeerd, al naar gelang de eisen, wensen, techniek en smaak van de tijd. Met ook een schuin oog naar de toekomst.
De waterkant
Hoofdstuk in: Koen Kleijn en Rob van Zoest (red.), De grachten van Amsterdam: 400 jaar bouwen, wonen, werken en leven, THOTH, Bussum 2014
Mijn bijdrage aan het ‘grachtenboek van de eenentwintigste eeuw’ roert een onmisbaar, soms over het hoofd gezien, en niet altijd reukloos bestanddeel van de grachten aan: het water.
Ook in een Engelse editie verschenen.
Polders! Gedicht Nederland
Medeauteur: Adriaan Geuze
NAi Uitgevers / Internationale Architectuur Biënnale, Rotterdam 2005
Polders! is een uitbundig boek over een van de grootste culturele en cultuurvormende verschijnselen van Nederland: de polder. Alle 4000 polders zijn geïnventariseerd en in kaart gebracht. De hoofdmoot van het boek bestaat uit 'Gedicht Nederland', een bonte bloemlezing van verhalen, foto's, kaarten en schilderijen die een veelzijdige indruk geven van het leven in de polder en van de polder in ons leven. Het boek verscheen als onderdeel van de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam 2005 met als thema ‘De zondvloed / The Flood’.
Scherpstellen op de Zuidas
Artikel in: Ons Amsterdam, mei 2012
De Zuidas is niet meer weg te denken als zakencentrum van Amsterdam, met de internationale luchthaven Schiphol om de hoek. Toch is de Zuidas vanaf de jaren 1970 min of meer per ongeluk ontstaan, zo beschrijf ik in deze korte geschiedenis van het gebied.
De Amsterdamse stadsplanning bevond zich destijds in een crisis. Grootschalige ontwikkeling aan de rand van de stad ging nog altijd door, maar was politiek gezien uit de mode. De aandacht richtte zich op verbetering van de bestaande stad en de gemeente mikte dan ook op een nieuw zakelijk centrum langs het IJ, de IJ-as. Het (internationale) bedrijfsleven vond dat niet aantrekkelijk en zocht zelf naar een alternatief. De initiatiefnemers van het World Trade Centre wilden een locatie aan de ringweg en het spoor, overwogen eerst Sloterdijk maar stelden vanaf 1978 scherp op de locatie van het toekomstige NS-station Amsterdam Zuid. Later volgde ABN Amro en uiteindelijk haakte ook de gemeente aan.
De Zuidas is interessant als voorbeeld van stadsvorming aangedreven door de vrije markt, schrijf ik: ‘Zonder de sturende hand van de stadsoverheid dook hier het oeroude patroon op van vestiging langs infrastructuur. Eeuwenlang zijn forten, dorpen en steden ontstaan op kruispunten van handelswegen en bij rivierovergangen. Maar aan het begin van de 20ste eeuw liep dat teveel uit de hand en de moderne stedenbouw ging zich inspannen om lintbebouwing te bestrijden. Nu de greep van de stedenbouw weer verslapte, keerde het oude mechanisme in nieuwe vorm terug. De ringweg en het ringspoor waren bedoeld om het centrum te ontlasten van verkeer, maar werden lijnen waarlangs nieuwe bedrijvigheid ontstond.’ In een hedendaagse vorm blijft ook de aloude spanning tussen lint en bebouwing hier kopzorgen geven.
De onvoltooide stad
Hoofdstuk in: Minke Wagenaar, Fred Feddes en Jouke van der Werf, De Bellamy Atlas: De transformatie van een Amsterdamse voorstad, Thoth, Bussum 2012
Essay waarin ik de geschiedenis van de 'dorpse' Bellamybuurt in Amsterdam-West plaats in de steeds veranderende verhouding tussen de formele stad en de informele voorstad.
1-in-100 years standard is a gamble, or: Time to go Dutch on flood planning
Artikel in: Australian Planner, June 2011
Kort na de overstromingen die Australië in 2010-2011 teisterden, verbaas ik mij over de lage waterveiligheidsnormen die voor Australische steden en economische kerngebieden gelden. Terwijl waterkeringen in Nederland bestand moeten zijn tegen extreme situaties die zich eens per 2.000, 4.000 of zelfs 10.000 jaar voordoen, is de veiligheidsnorm in Australië vaak slechts 1 op 100 of hooguit 1 op 500. Strengere normen zijn ook daar aan te raden om zowel mensen als economische belangen te beschermen. De investeringen worden ruimschoots terugverdiend in de vorm van vermeden schade.
Langs de waterkant. De kroonprins en de ruimtelijke ordening / Beside the water. The Crown prince and spatial planning
Artikel in: Archis, 1998 nr.10
Nederland is grotendeels gebouwd op water. Eeuwenlang is het water bepalend geweest voor de vorm, de functie, de leefbaarheid en de gevaren van dit deltaland. Ook nu is het voortbestaan van Nederland afhankelijk van wijd vertakte en een continu draaiende watermachine. In de loop van de 20ste eeuw zijn we zo gewend geraakt aan het betrouwbaar functioneren van deze machine dat ons bestaan in dit land vanzelfsprekend gegarandeerd lijkt en geen verdere aandacht behoeft. In werkelijkheid krijgt de watermachine tal van zware problemen te verwerken, van zeespiegelstijging tot bodemverdroging, zodat bewustwording en een koerswijziging dringend gewenst zijn.
Ik schreef dit artikel toen de Nederlandse regering aan haar Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening werkte. Ik pleitte ervoor om daarin ruimtelijke ordening en waterstaat met elkaar te verbinden. En ik riep daarbij prins Willem-Alexander aan, de Nederlandse kroonprins en toekomstige koning die zojuist watermanagement tot zijn bijzondere belangstellingssfeer had gekozen. Zoals de prins snedig opmerkte: ‘Water is een thema dat de komende decennia niet zal verdampen.’
Oorden van onthouding. Nieuwe natuur in verstedelijkend Nederland
Mederedacteuren: Rik Herngreen, Sjef Jansen, Rob van Leeuwen, Dirk Sijmons
NAi Uitgevers, Rotterdam 1998
Een eeuw lang is verzucht dat het steeds slechter ging met de natuur in Nederland. Omstreeks 1990 veranderde dit dankzij de verrassende ontdekking dat nieuwe natuur kan ontstaan in gebieden die door de mens met rust worden gelaten. Bijvoorbeeld in de Oostvaardersplassen in een vergeten deel van de Flevopolder, in de bossen waarin omgewaaide bomen niet onmiddellijk werden opgeruimd, en zelfs op de gifgrond van de Diemerzeedijk.
Als de natuur dergelijke oorden van menselijke onthouding spontaan kon heroveren, dan moest het ook mogelijk zijn om planmatig nieuwe natuurgebieden te laten ontstaan - zo was de redenering die leidde tot het Natuurbeleidsplan van de Nederlandse regering uit 1990. Na honderd jaar defensieve natuurbescherming kwam er nu zicht op offensieve natuurontwikkeling. De regering lanceerde de ecologische hoofdstructuur (EHS) die grote en kleine natuurgebieden met elkaar zou verbinden. In de loop van de jaren negentig werd dit plan naarstig uitgewerkt, met veel aandacht voor de gewenste natuur en voor de vereiste meetbaarheid van dit natuurbeleid. De EHS raakte enigszins in technocratisch vaarwater terwijl intussen critici zich roerden, onder wie boeren die vreesden voor de waarde van hun land, en romantici die nieuwe natuur geen 'echte' natuur vonden.
De omgang van de mens met de natuur is een essentiële cultuurdaad, en de EHS moet dus als een culturele onderneming worden gezien: dat is het uitgangspunt van dit bonte en overvolle boek. Hoe kunnen we de hernieuwde inzet voor de natuur opladen met culturele waarden en betekenissen? Hoe kunnen we de wonderlijke paradoxen van 'gemaakte' natuur als een kracht benutten in plaats van als een zwakte? Hoe kunnen we, in een tijd dat er op grote schaal zowel aan de EHS als aan de Vinex-woningbouw werd gewerkt, natuur en verstedelijking als elkaars innige partners beschouwen in plaats van als vreemden of vijanden? En wat betekent het dat we natuur kunnen ontwerpen?
Naast intensief redactiewerk leverde ik tekstbijdragen, zoals een beschouwing over natuur in de Nederlandse poëzie (en poëzie in de Nederlandse natuur), een dialoog tussen vader en kind over de vraag: 'Vader, wat is natuur?', en een 'Klein vademecum van natuurbeelden' waarin het natuurbeeld van Schopenhauer een plaats kreeg naast de merites van de knoflookdragee. Het boek is, met zijn veelstemmigheid, zijn tegenspraken en zijn vrolijke kijk op nieuwe natuur, ook na meer dan twintig jaar nog altijd zijn tijd vooruit.
De ecologische hoofdstructuur voorbij
Hoofdstuk in: Yttje Feddes e.a., Voorbij de EHS; Koers voor het nieuwe natuurbeleid, uitgave College van Rijksadviseurs, Den Haag 2012
Het Nederlandse natuurbeleid ligt onder vuur. Ruim twintig jaar na de introductie van de ecologische hoofdstructuur, EHS, is het hoog tijd voor een terugblik en een nieuwe koers. De dramatische teloorgang van de Nederlandse natuur van vóór 1990 is gestopt en er zijn nieuwe natuurgebieden bijgekomen. Tegelijkertijd is de EHS bij veel mensen onbekend en onbemind, en bij veel boeren zelfs ronduit gehaat. Recente politieke twisten over het Oostvaarderswold in Flevoland en de Hedwigepolder in Zeeland zijn tekenend. Natuur in Nederland is een politiek heikel onderwerp, dat het verdient om niet alleen incidentgewijs te worden behandeld.
Hoe zat het ook alweer met de natuur in Nederland anno 1990? Waarom was de EHS destijds een goed idee, en wat was er minder goed aan? Wat is er sindsdien veranderd in het politieke en maatschappelijke klimaat, en in de machtsverhoudingen tussen de hoofdrolspelers? Wat hebben we bijgeleerd, en wat zijn we vergeten? Welke natuur kunnen we in de toekomst willen?
De Rijksadviseur voor het Landschap, Yttje Feddes, verzamelde de resultaten van een debat en een ontwerpatelier hierover in 'Voorbij de EHS'. Mijn bijdrage is een essay waarin ik het geheugen opfris en het huidige debat in perspectief plaats. Het essay eindigt met 'vier adviezen voor een nieuw perspectief'.
Een aanrader voor iedereen die wil meepraten over oude en nieuwe natuur in Nederland.
De slag om de golfbaan
Essay in: JaapJan Berg, Simon Franke, Arnold Reijndorp, Adolescent Almere. Hoe een stad wordt gemaakt, NAi Uitgevers, Rotterdam 2007, p.115-133
Almere wordt vaak een jonge stad genoemd – maar hoe lang blijft een stad jong, en hoe noem je haar als ze niet meer piepjong is maar ook nog niet helemaal volwassen? De samenstellers van dit boek hielden het op ‘Adolescent Almere’. Tien auteurs en een fotograaf belichtten aspecten van deze jongvolwassen levensfase. In mijn bijdrage ga ik terug naar een intrigerende periode in de vroegste jeugd van de stad: een shoot-out in 1979 tussen de twee machtigste mannen van de polder.
Roel van Duin was directeur van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, RIJP, de dienst die in grote autonomie de inrichting van de polder ontwierp, en dus ook van Almere. Hij was opgeleid aan de Landbouwhogeschool in Wageningen en beschouwde ook dorpen en steden als gewassen die tijd nodig hebben om volgroeid te worden. Hij bedacht in 1979, toen Almere nog maar 4.000 inwoners telde, dat de stad een golfbaan moest krijgen. Hij wilde meteen met de aanleg beginnen, zodat de beplanting gestaag kon meegroeien met de stad.
Maar zijn tegenspeler Han Lammers zag er niets in. Lammers, voormalig wethouder in Amsterdam, was aangesteld als landdrost, een functie die vooruitliep op die van burgemeester en commissaris van de koningin. Hij vertegenwoordigde het toekomstige genormaliseerde bestuur dat de bijzondere autoriteit van de RIJP zou aflossen. Met zijn machtswoord blokkeerde Lammers het plan voor de golfbaan.
Aan de hand van dit voorval beschrijf ik de spanning die er bestond in de opvoeding van het jonge Almere. Het was een spanning tussen bestuursstijlen, tussen opvattingen over het maken of groeien van een stad, tussen tijdshorizonten, en ook tussen twee opvattingen over wie de bevolking van Almere was. ‘Als de bevolking van Almere een golfbaan wil, dan hoor ik dat wel’, zei Lammers en dat getuigde van een democratische gezindheid. Van Duin echter begreep dat ze niet alleen moesten inspelen op de wensen van de toen reeds gevestigde Almeerders, maar ook op die van de vele Almeerders die, vaak pas jaren later, nog zouden komen.
Deze spanning zal blijven bestaan zolang Almere planmatig groeit, betoog ik. ‘Het stadsbestuur van Almere bestuurt ook nu twee steden: de stad die er is, en de schaduwstad die er nog moet komen. (…) De bestuurder van de schaduwstad is verplicht visionair te zijn. Hij moet het democratische engagement van Han Lammers hebben, maar evenzeer de vooruitziende blik van Roel van Duin.’
World Press Photo. Familie in droefenis
In: Flip Bool (e.a., red.), Dutch Eyes. Nieuwe geschiedenis van de fotografie in Nederland, Waanders Uitgevers / Stichting Fotografie in Nederland, Zwolle 2007
Ik kwam op een dag in 2006 een van de samenstellers tegen van Dutch Eyes, een standaardwerk over fotografie in Nederland dat destijds in de maak was. Komt World Press Photo erin voor?, vroeg ik, en dat bleek niet het geval. Voor ik het wist had ik toegestemd om de leemte te vullen met een korte tekst over het ontstaan, de context en de faam van dit internationale fenomeen van Nederlandse bodem. Het is mijn bescheiden bijdrage aan een groots boek.
In mijn tekst zoek ik onder meer naar patronen in de galerij van winnende foto’s sinds 1955. Er staan geen machtige mannen op, en er zijn verrassend weinig actiefoto’s.
‘Veel winnende foto’s uit recentere jaren zijn gemaakt na de actie, weg van de actie. Het brandpunt verschuift van de grote gebeurtenissen naar hun impact op de kleinst denkbare schaal, die van het individu. De fotografie van de actie is, gaandeweg de reeks ‘Foto’s van het jaar’, veranderd in een fotografie van de rouw. Wanneer World Press Photo inderdaad de jaarlijkse momentopname vormt van onze family of man, dan weerspiegelt zij daarin de familie in een staat van aanhoudende droefenis.’
De deur is twee meter hoog
Essay in: Taco Anema, Honderd Hollandse huishoudens 2002-2009, De Verbeelding, Amsterdam 2009
Gezinnen en huishoudens zijn er in vele soorten en maten, en hun verschijningsvorm wisselt voortdurend. Maar wie er door de oogharen naar kijkt, ziet ook de onverstoorbare constanten. ‘Zo bezien is een gezin een bijna universele vorm, een kleinschalige leefeenheid die bij alle variatie toch steeds ongeveer dezelfde trekken heeft en dus herkenbaar blijft’, schrijf ik in een essay bij de foto’s die Taco Anema van honderd huishoudens maakte. ‘Het gezin is het vestzaktheater van de menselijke verlangens’, en: ‘Een huishouden bestaat uit de mensen die door één deur gaan.’
Merck toch hoe sterck. Monumenten van verdediging
Stichting Open Monumentendag, Amsterdam 2004
Van castra tot waterlinie, van kasteel tot kazerne, van bunker tot kazemat, op tal van plaatsen in het landschap zijn sporen te vinden van verdedigingswerken uit het verleden. Deze stille getuigen van eeuwenlange landsverdediging vormden het thema van de Open Monumentendag 2004. Bij die gelegenheid schreef ik deze geïllustreerde gids, die voert langs een grote variëteit aan historische verdedigingswerken.
Ik behandel bekende en minder bekende verdedigingstypen, van de Romeinse limes via ringwalburchten, landweren en schansen, kastelen als Loevestein en het Muiderslot en vestingsteden als Naarden en Grave, tot aan de Stelling van Amsterdam, die 'bij wijze van spreken nog altijd in de verpakking zat' toen-i buiten gebruik werd gesteld. Ik wijs op de eeuwige race tussen aanvals- en verdedigingswapens, en op het hergebruik van voormalige verdedigingswerken, zoals stadsbolwerken en waterlinies. Zij hebben verrassend vaak een tweede leven in dienst van de recreatie gekregen.
Het boek eindigt met de vraag waaruit de volgende generatie 'monumenten van verdediging' zal bestaan. 'Stel dat de Open Monumentendag in 2054 weer gewijd is aan historische verdedigingswerken, waarheen zullen de fietstochten dan gaan?' Dat is niet eenvoudig te zeggen. Na de Tweede Wereldoorlog is de verdediging internationaler en virtueler geworden. De waterlinie werd vervangen door de atoomparaplu - en die is in het landschap niet te herkennen, laat staan te befietsen.
De civiele stelling
Hoofdstuk in: Paul Vesters (red.), De Stelling van Amsterdam. Harnas voor de hoofdstad, uitgave Matrijs, Utrecht 2003
Mijn hoofdstuk in dit standaardwerk over de Stelling van Amsterdam beschrijft wat er is gebeurd sinds deze reusachtige, vrijwel ongebruikte verdedigingsgordel is afgezwaaid uit militaire dienst. Hoe de forten en andere elementen van de Stelling jarenlang in de vergetelheid raakten, vervolgens werden herontdekt om hun historische, landschappelijke en recreatieve betekenis, en het verrassenderwijs tot de UNESCO-lijst van Werelderfgoed brachten.
Dit fragment staat aan het einde van mijn hoofdstuk, waarin ik terugblik op het proces dat van de militaire stelling een civiel stelling maakte:
“Laten we ons de Stelling van Amsterdam voorstellen als een persoon. Hij kwam het verhaal binnen als een wat onhandige, bleke, vriendelijke slungel bij wie het burgerkloffie nog onwennig om de schouders hing. Wat vooral opviel is zijn verlegenheid, die wel te begrijpen was, want hij had lange tijd afgeschermd van de grote drukke wereld geleefd. Zijn leven tot dan toe was ordelijk en zonder noemenswaardige incidenten verlopen. Hij was er een beetje wereldvreemd en schuw van geworden. Hij liep licht gebogen. Tegelijkertijd maakte hij op ons een authentieke en rustige indruk, enigszins stug en wars van modieuze grillen. Je merkte dat hij, zoals Multatuli zou zeggen, veel met zichzelf heeft verkeerd. De combinatie van schuchterheid en kalmte was onmiskenbaar charmant, en we hoopten dat hij deze charme kon behouden.
Maar toch, hij moest de wereld in. Hij moest, om met succes civiel te kunnen zijn, in zekere zin zichzelf opnieuw uitvinden. Hij kwam in contact met mensen van uiteenlopender pluimage dan hij ooit had kunnen denken. Hij veranderde door die contacten. Hij ontdekte kwaliteiten in zichzelf die hij nooit had gekend, maar die er altijd waren geweest. Hij verhuisde naar de stad en bleek altijd al een stedeling te zijn geweest. Eerst bewoog hij zich nog ongemakkelijk door de stad, maar hij is er steeds meer thuis, nu in de stedelijke samenleving vraag blijkt te zijn naar dat wat hij te bieden heeft. Hij heeft een werkkring, aanzien en zelfs al nieuwe vrienden. De militaire diensttijd heeft geleidelijk aan aan kracht verloren als de maat der dingen, tot het uiteindelijk één tijdperk in zijn eigen geschiedenis is geworden, een tijd die hem in hoge mate heeft gevormd en waarvan hij de herinneringen koestert, maar ondertussen is het leven verdergegaan. Soms worstelt hij nog met zichzelf, of loopt hij butsen op, dat hoort bij het leven. Nu is hij volwassen, en toch herkent hij zichzelf nog.
De civiele stelling draagt de militaire stelling met zich mee zoals een volwassene het kind dat hij eens was.”
Nederland door de oogharen. Politiek en ruimtelijke orde / Looking at Holland through half-closed eyes. Politics and spatial planning
Artikel in: Archis, 2000 nr. 11
Nederland heeft een hoog ontwikkeld vermogen tot ruimtelijk ordenen. Dat moet ook wel, in dit kwetsbare maar intensief bewoonde en bewerkte land met talrijke aanspraken op de beperkte ruimte. Ruimtelijk ontwerpers hebben in de loop der tijd ingenieuze concepten bedacht die ons in staat stellen om dit complexe land te begrijpen en te ordenen en daarbij keuzen te maken. ‘Ruimtelijk ordenen kan zo gemakkelijk zijn’, schreef ik in dit essay ten tijde van de discussies over de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening, ‘maar niet als je het moeilijk maakt.’
Moeilijk maken, dat dreigde wel te gebeuren wanneer zelfs de intelligentste en meest inspirerende ruimtelijke concepten vermalen raken in de bestuurlijke orde waar rijk, provincies en gemeenten in allerlei varianten met elkaar worstelen. ‘Het zal duidelijk zijn dat in dit Machiavellistische universum zoiets naïefs als een ruimtelijk concept zijn maagdelijke eer al snel verliest.’ Zou het anders kunnen?
Het rekkelijke huis. Over de verloving van huis en thuis
Essay in bundel Nieuw engagement in architectuur, kunst en vormgeving, Reflect #1
NAi Uitgevers, Rotterdam 2003
Er is vaak een ongemakkelijke verhouding tussen het ontwerp van een woning en het alledaagse gebruik. Hedendaagse woningen kennen in hun plattegrond een verrassend gebrek aan verscheidenheid en flexibiliteit. Dat moet anders, schrijf ik in mijn bijdrage aan een bundel waarin 26 schrijvers op zoek gaan naar nieuwe vormen van maatschappelijk engagement op het gebied van architectuur, kunst en vormgeving.
Om mijn pleidooi te verduidelijken introduceer ik het ‘rekkelijke’ huis, teruggrijpend op een oud theologisch onderscheid tussen ‘preciezen’ en ‘rekkelijken’.
‘Een precies gebouw past als een maatpak. Het zit nauwsluitend om de gebruikseisen heen. Zelfs het beste maatpak heeft dit nadeel: als het lichaam dat in het pak zit, groeit of krimpt, is het pak geen maatpak meer. Een rekkelijk gebouw bewaart een buffer van onbepaaldheid om het gebruik heen. Een rekkelijk huis is ruimhartig jegens het leven dat erin zal plaatsvinden en tolereert afwijkingen. Je hoeft niet al meteen alles te weten of te beslissen over het toekomstig gebruik.’
Rekkelijke huizen hebben een zekere overmaat en een neutrale indeling die ze geschikt maakt voor velerlei en veranderend gebruik. Rekkelijke huizen uit het verleden – grachtenpanden, 19de-eeuwse huizen, jarendertighuizen met kamers en suite, de Painted Ladies van San Francisco – zijn populair. Dat maakt het des te wonderlijker dat rekkelijkheid in de tegenwoordige nieuwbouwproductie zo schaars is. De woningmarkt heeft last van een paar hardnekkige weeffouten, en ze produceert niet eens meer maatpakken maar krappe confectie.
‘Het rekkelijke huis, als uiting van tolerantie en als praktisch raamwerk voor een lang een beweeglijk leven’, zo schreef ik, ‘belooft een engagement tussen house en home, huis en thuis. Dat is geen gering engagement.’
De Almere Principles;
Voor een ecologisch, sociaal en economisch duurzame toekomst van Almere 2030
Medeauteurs: Jaqueline Cramer, Adri Duivesteijn, William McDonough
Thoth, Bussum, in opdracht van Gemeente Almere, 2008
Almere laat zich voor zijn toekomstige stedelijke ontwikkeling inspireren door de duurzaamheidsbenadering van Cradle To Cradle. Deze koers is verwoord in zeven bondige principes, opgesteld in samenwerking met William McDonough van Cradle to Cradle. Medeauteurs Adri Duivesteijn en Jacqueline Cramer waren destijds respectievelijk wethouder in Almere en minister van VROM (Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu). Ik verzorgde de redactie en schreef het essay ‘Naar oude Almeerse trant’ waarin ik in de geschiedenis van Almere onderzocht op ‘Almere Principles avant la lettre’.
Frits van Dongen. Bouwen aan Cultuur / Designing for Culture
Medeauteur: Allard Jolles
010 Publishers, Rotterdam 2006
Monografie over de cultuurgebouwen van architect Frits van Dongen, verschenen ter gelegenheid van de uitreiking van de BNA Kubus 2006 aan Van Dongen.
Een plaats tussen weefsel en netwerk.
Een essay over collectieve ruimte
Essay in: Astrid Aartsen (e.a., red.) Cultuur en stedelijke vernieuwing. Denkboek voor de cultuurimpuls ISV, Ministeries van OCenW en VROM, Den Haag 2004, p.67-94
Ruimte Spellen
Essay in: Marlies Buurman, Maarten Kloos (red.), Impact. Amsterdamse stedebouw na 1986 / Urban planning in Amsterdam after 1986, uitgave ARCAM, Amsterdam 2004
Aan Impact, een overzicht van Amsterdamse stedenbouwkundige plannen uit 1986-2004, droeg ik een breed opgezet essay bij over de toenmalige stedenbouwkundige condities, trends, problemen en overwinningen.
Als een sleutelmoment wijs ik de mislukte poging van het stadsbestuur uit 1984-1986 aan om de Olympische Spelen van 1992 binnen te halen. ‘Achteraf beschouwd was het olympische plan een oefening in de internationale prestigestrijd, een inspanning om de bevolking te mobiliseren, en een poging om meerdere ruimtelijke ontwikkelingen met elkaar te verbinden en op een hoger plan te brengen.’
Ook al faalde deze poging, het bleek het startpunt van een nieuw tijdperk van levendig debat, tegenspraak en vernieuwing, waarin Amsterdam zijn stedenbouwkundige elan kon hervinden.
Een eeuw van ongemakkelijke waarheden
Artikel in themanummer ‘Klimaat’, S&RO, 2007, nr.2., februari 2007
Het themanummer ‘Klimaat’ van het vakblad S&RO (Stedebouw & Ruimtelijke Ordening) behandelde de mogelijke ruimtelijke gevolgen van klimaatverandering. Als gastredacteur schreef ik het inleidende essay ‘Een eeuw van ongemakkelijke waarheden’ met een overzicht van de problematiek. Ook besliste ik mee over de overige samenstelling van het nummer.
In het voorwoord schreven Anne Luijten en ik: ‘Ons uitgangspunt is dat een laaggelegen gebied als Nederland het zich niet kan veroorloven om te gokken dat het wel zal meevallen. We nemen daarom de klimaatverandering als een gegeven, inclusief de onzekerheidsmarges.’
Voor het nummer maakte ik tevens een drieluik onder de titel ‘Ondertussen elders’, over laaggelegen rivierdelta’s elders ter wereld waar klimaatverandering een extra last legt op de toch al complexe problematiek: de Pearl River Delta, de Sacramento-San Joaquin Delta en de Nigerdelta.
Stadhuis / Bibliotheek. Stadhuis / Bibliotheekcombinatie van Richard Meier in Den Haag
Medeauteurs: Victor Freijser, Olof Koekebakker, Ed Melet, Peter Noordanus, fotografen Michel Boesveld en Thijs Wolzak
NAi Uitgevers / Gemeente Den Haag, Rotterdam / Den Haag 1995
Welk schilderij van Pieter Brueghel zou u associëren met het nieuwe stadhuis van Den Haag, vroeg ik aan de architect van het gebouw, Richard Meier. Meier antwoordde: ‘De Seizoenen, waarop je de schaatsers in dat winterlandschap ziet, en de intensiteit van het menselijk leven tegen de witte achtergrond van de natuur.’
En de Kinderspelen? ‘Ik sta open voor alles. Waarom niet?’
Het glanzend witte stadhuis, gekoppeld aan de openbare bibliotheek, werd in 1995 opgeleverd na een bewogen voorgeschiedenis. In dit boek, verschenen bij de officiële opening (ook in Engelse en Duitse edities) wordt het ontwerp gedocumenteerd en in zijn stedelijke en historische context geplaatst. Ik leverde twee van de vijf hoofdstukken: een interview met Richard Meier en een overzicht van de voorgeschiedenis onder de titel ‘De zoektocht naar het stadhuis’.
‘Een stadhuis bouw je niet iedere dag, zelfs niet iedere eeuw’, schreef ik in het historische hoofdstuk. ‘De voorlaatste keer dat Den Haag een nieuw stadhuis kreeg, was in 1565. In de eeuwen die volgden werden er weliswaar plannen gemaakt en delen van stadhuizen gebouwd, maar een compleet stadhuis, dat nooit. Tot nu.’